Invoering Nederlandse Kleuteronderwijswet.
1955.
Een educatieve benadering.
In december 1955 werd de Nederlandse Kleuteronderwijswet ingevoerd. Waar fröbelschool nog een denigrerende toon had, was er nu meer aandacht voor het kleuteronderwijs en werd het als volwaardig onderwijs erkend. Dat betekende dat kleuterleidsters een bevoegdheid nodig hadden om kinderen op te voeden. Het onderwijs was tweejarig en voor kinderen van 4 tot 6 jaar.
Deze overgang zorgde voor een verschuiving naar een meer educatieve benadering, waarbij activiteiten zoals knutselen, tekenen, muziek en gym-oefeningen, centraal stonden. De financiering werd door de overheid verzorgd en de rijksinspectie hield toezicht op de inhoud met een vijfjaren-speelplan.
In 1955 vroeg het bestuur van de vereniging aan de gemeente om de subsidie te verhogen van 0,55 cent naar 0,85 cent. Dit had te maken met stijgende salariskosten en de afname van verzorgingsdagen.
Onder de Linden.
Jaren 60.
Een nieuwe locatie en een vrouwelijke architect.
In februari 1960 begon de voorbereiding voor de bouw van een nieuw pand. Het prachtige gebouw dat de naam "de Linde" kreeg, heeft 60 jaar dienst gedaan als Skar-locatie. De naam refereert aan de straatnaam ‘Onder de Linden’ waar het gebouw staat.
Opmerkelijk genoeg was de architect een vrouw, genaamd C.C. Lamers-Koeleman, een zeldzaamheid voor die tijd. De bouwkosten bedroegen in totaal 300.000 gulden. Een flink bedrag dat de vereniging deels zelf moest bekostigen. Dit lukte dankzij de verkoop van het pand aan de Sonsbeeksingel en fondsenwerving.
Met de bouw werd ook voor het eerst gesproken over een kinderdagverblijf. Het gebouw was ontworpen met veel oog voor detail; met drie zalen en een zonnig terras voor 25 kinderen, een ruime hal met aparte wiegenafdeling én een volledig uitgeruste keuken. Bovendien was er een woonruimte voor de directrice en 2 assistentes. In totaal kon "de Linde" 85 kinderen opvangen.
De opkomst van peuterspeelzalen.
Eind jaren 60.
Eind jaren 60 groeide het aantal Nederlandse vrouwen die na hun studie wilde blijven werken - ook nadat ze kinderen kregen. Toch bleven de meeste moeders thuis om voor hun kinderen te zorgen. Zij zochten vanzelfsprekend naar manieren om hun kinderen samen te laten spelen. Dit leidde tot de oprichting van peuterspeelzalen. In de daaropvolgende jaren nam het aantal werkende moeders toe, maar het aantal beschikbare kinderopvangplaatsen groeide niet mee. Het aantal peuterspeelzalen nam wél flink toe.
In 1960 zijn we gestart met de eerste promotie bij artsen en maatschappelijk werk. Zij wisten toen nog niet van het bestaan van de 'kinderbewaarplaats'. Hiernaast zie je de eerste 'promotiekaart', met meer uitleg over de opvang van kinderen.